Het struinen over rommelmarkten heb ik niet van een vreemde. Onlangs vond mijn moeder op een van haar tochten een opmerkelijk receptenboekje uit 1934 Calvé-Delft’s Zomerboekje van Martine Wittop Koning, dat ik van haar kreeg. Ik bladerde er snel even doorheen voor een inventarisatie van de recepten en kreeg direct zin om de ‘Vliegenzwammen’, ‘Weener fricadel’ en ‘Turfjes met bessensap’ te maken. Het boekje geeft zomerse recepten waarbij je Delftsche slaolie, Delfrite en Delfia kunt gebruiken, drie producten van opdrachtgever van het boekje Oliefabrieken Calvé-Delft. Later bladerde ik het boekje nog eens door en ik was stomverbaasd over hoe Oliefabrieken Calvé-Delft zijn product aan de man probeerde te brengen. Ik neem je even mee in hun verhaal.
Stripverhaal
Bij het openslaan van het boekje viel mijn oog op een plaatje van drie olifanten met een tekstje eronder:
Wij hebben bemerkt dat onze drie bekende olifanten bij velen de verkeerde opvatting hebben gevestigd dat wij van die dieren olie vervaardigen. Dit is niet juist en ter voorkoming van verder misverstand zullen wij aan den voet van sommige bladzijden van dit boekje laten zien hoe het wel gaat.
Euh? Werkelijk? Zou ooit iemand in zijn wildste fantasieën gedacht hebben dat slaolie van olifanten wordt gemaakt? Gelukkig vertelt de opdrachtgever van het boekje ons in enkele treffende voetnoten – in een soort stripverhaal onder aan enkele pagina’s verspreid door het boekje – hoe de slaolie dan wél gemaakt wordt. Het verhaal vermeldt overigens niet dat het hier om pindaolie gaat, maar spreekt slechts van ‘nootjes’ of ‘olienootjes’.
Ah, dat is duidelijk. De nootjes komen uit Afrika. Exotisch! Maar wat is dat hele kleine tekeningetje daar rechtsonder op de volgende pagina? Je moet het boekje er even goed voor onder je neus houden om het te kunnen zien. Euh? Werkelijk?
Ja hoor, mijn ogen laten mij niet in de steek. De Oliefabrieken verduidelijkt dit beeld al snel:
Negers? Nee, STERKE negers. Werkelijk? Het verhaal vervolgt met een stukje educatie over de productie van de olie. De nootjes worden verscheept, komen aan in de haven en worden naar de Oliefabrieken gebracht. Molens malen de noten tot pap en dit wordt vervolgens geperst tot de olie zich scheidt van de massa.
Het boekje laat ook nog kort zien dat:
De olie komt in úw keuken en in de keuken van de buren, in de keukens van de héele, héele stad
En net als je denkt dat dit stripverhaal goed afloopt…
Een andere tijd, een andere kijk op productie én mensheid. Het doet me denken aan De avonturen van Pa Pinkelman van Godfried Bomans. Daarin wordt Flop (die we nu een ‘zwart jongetje’ noemen en destijds een ‘negertje’) afgebeeld met dikke lippen, kroeshaar, een rokje en een botje door zijn neus.
Ik ben in ieder geval weer helemaal bij: Delftse slaolie wordt niet van olifanten gemaakt. Dat is een pak van mijn hart. Het stripverhaal heeft anno nu echter dusdanig afgeleid dat de ‘Vliegenzwammen’, ‘Weener fricadel’ en ‘Turfjes met bessensap’ nog steeds niet gemaakt zijn.